Het begint als een sprookje. Lang geleden, heel lang geleden ging ik eens met mijn vader naar een café in de binnenstad. Het was een klein vol kroegje. En ik dronk er voor het eerst in m'n leven citroenbrandewijn.
We zaten naast een man die er plezier in had moppen te vertellen aan de barjuffrouw, een in het rood geklede blondine die met vermoeide bewegingen pilsjes tapte en borreltjes inschonk.
"Zeg, ik houd bij m'n buurman een wit papiertje voor de ramen, ineens wordt het geel en tegelijk gaat bij de politie de telefoon. Weet je wat dat is?"
De vrouw schudde haar hoofd.
"Puur toeval", antwoordde hij.
"Zeikerd", zei ze met een lachje. Waarschijnlijk meende ze het. Maar zonder dat lachje.
Bij het afrekenenen moest hij twaalf gulden vijftig betalen.
"Maak er maar twaalf één en vijftig van", sprak hij met een onverschillig handgebaar.
Ik lachte er harder om dan de barjuffrouw want ik had nu vier citroenbrandewijns op en dan vind je zoiets geestig. En m'n vader bestelde er nog één en nog één en nog één en we kregen een rondje aangeboden en tegen tienen leek het een aardig idee wanneer we eens bij oma op bezoek gingen die een paar straten verderop in een bejaardenhuis woonde.
Ik herinner me nog dat ik bij binnenkomst een sierlijke knieval voor haar maakte en uitriep "Ich küsse Ihre hand, Madame" - waarna ik doorstuiterde naar de w.c., de deur op slot deed en ging kotsen.
Nou, daar lag ik dan, op het matje, met m'n kop op de stenen pot - lekker koud zo'n pot, het deed me werkelijk goed in deze situatie - terwijl van buitenaf vagelijk stemmen tot me doordrongen.
" Toe jongen, doe de deur nou open."
Verder weet ik alleen nog dat ik over de gang liep, of beter gezegd gesleept werd, zwaar leunend op de schouders van mijn vader en dat we onderweg een oude opa tegenkwamen die ons verbaasd aanstaarde.
"Goedenavond", sprak m'n vader melodieus.
Toen ik oma een paar dagen later toevallig in de stad tegenkwam drukte ze me op het hart nooit meer zoveel te drinken.
"Nee, oma", zei ik.
|