Op de paar foto's uit mijn lagere school tijd zit ik in een bank met een pen in de hand en een atlas naast me opengeslagen. Mijn haar is in een scherpe scheiding gekamd en ik heb een trui aan die veel te mooi is voor een doordeweekse dag. Het zijn ingetogen portretten, bedoeld voor fotoalbum en schoorsteenmantel.
Er werden nooit foto's gemaakt van de hele klas bij elkaar en de jongens en meisjes met wie ik het aap-noot-mies leerde kan ik niet goed meer voor ogen krijgen.
Alleen Hilda herinner ik me nog duidelijk. Hilda van der Ven. Ik zie haar voor me of ik in het album een foto van haar heb, niet keurig in een bank met een uitgestreken gezicht en een pen in de hand, maar zoals ze was, een klein meisje met kort, donker krulhaar, een paar pittige ogen en een mond die meestal niet meer was dan een grimmige streep.
We hadden wel ontzag voor haar omdat ze de enige was die onverschillig bleef onder de donderpreken van onze meester zodat hij eigenlijk een beetje bang voor haar was, maar we voelden ons ook superieur aan haar omdat wij steeds op tijd op school waren en altijd schone kleren aanhadden.
Hilda kwam bijna iedere ochtend te laat. Dat lag aan haar fiets. De ene dag moest ze om de honderd meter de banden oppompen, de andere dag had ze onderweg een trapper verloren of mankeerde er iets aan de kettingkast. Het aantal gebreken dat een fiets kan vertonen, bleek overstelpend. En aankomend rijwielhersteller zou op haar fiets het vak tot in de puntjes kunnen leren. We waren er aan gewend maar toch raakte ze met niemand van ons echt bevriend. En soms riepen we haar na, als ze om vier uur weer op haar oude, roestige fiets wegreed: "Hé, Hilletje, billetje."
De familie van der Ven woonde aan de zijkant van het dorp, in een huis dat nogal uit de toon viel in die nette buurt. Later, toen het gezin naar een boerderij was verhuisd en een tandarts hun voormalige domicilie liet opknappen, bleek het ineens een welgesteld villaatje te zijn maar voor die tijd was het een zwijnenstal. We liepen er wel eens opzettelijk langs om te zien wat er nu weer voor troep in de tuin lag.
Hilda's vader doceerde oude talen op het lyceum en was één van de weinige leraren die zich doctor mochten noemen. Wat dat inhield, wist ik niet maar het was iets om ontzag voor te hebben. Hij was een kleine man met een bril en een grijs ringbaardje en hij was veel ouder dan andere vaders.
Een buurmeisje van ons dat op het lyceum ging, zei dat bij meneer van der Ven altijd proefwerken zoekraakten. En haar moeder wist te vertellen dat hij iedere ochtend bij de buren kwam vragen hoe laat het was tot die er zo flauw van werden dad ze hem een wekker kado gaven. Maar na drie dagen was de wekker kapot en kwam hij weer iedere ochtend vragen hoe laat het was.
Hilda was niet dom, ze haalde vaak hoge cijfers, maar ze werkte nooit hard en tijdens de Franse les voerde ze helemaal geen steek uit.
Juffrouw Stomp, de onderwijzeres van de laagste twee klassen maakte de oudere leerlingen één keer in de week wegwijs in de Franse taal. Dat was facultatief. Maar hoewel ze er eerlijk voor uitkwam dat ze zich in Parijs niet verstaanbaar kon maken, had ze ieder jaar vrij veel leerlingen. Het kostte een kwartje per uur. De meesten waren achter met betalen. Hilda was meer dan een jaar achter.
Af en toe vertelde ze wat over haar vakantie in Frankrijk om met enkel belangwekkende verhalen de les een beetje op te houden. Natuurlijk toonde juffrouw Stomp zich wel geïnteresseerd in Hilda's belevenissen in het land waarvan zij de taal onderwees, maar Hilda wist zich voornamelijk te herinneren dat ze onderweg dertien keer een lekke band hadden gehad. Dat vertelde ze altijd met erg veel voldoening.
Wat er later van Hilda geworden is, weet ik niet omdat ik, in het begin van mijn middelbare school tijd verhuisd ben naar een ander deel van het land. Vlak voor mijn vertrek ben ik haar nog een keer tegengekomen. Ze reed op een wagen met een pony ervoor en mende het dier met vaste, zelfverzekerde bewegingen. Ze keek me niet aan toen ze me passeerde. Misschien herkende ze me al niet meer. Maar ze is de enige uit de klas aan wie ik nog wel eens denk, al heb ik haar nooit meer gezien, ook niet de paar keer dat ik in het dorp ben teruggeweest.
|