In 1459 raakte de Franse koning Hendrik II tijdens een toernooi zwaar gewond. De behandelende arts, Ambroise Paré, liet terstond vier misdadigers op gelijke wijze doorsteken om het geval beter te kunnen bestuderen, een tamelijk drastische maatregel om de medische wetenschap vooruit te helpen die de koning echter niet mocht baten. Hij stierf na elf dagen.
Hij werd opgevolgd door zijn zoon Frans II. Deze jongeman heeft in het ene jaar dat hij regeerde geen diepe indruk gemaakt maar, en daar gaat het nu om, hij was getrouwd met een van de kleurrijkste vrouwen uit de Europese geschiedenis, de Schotse koningsdochter Mary Stuart. Het huwelijk duurde echter maar twee jaar.
Mary Stuart begon haar loopbaan als een soort 'First Lady of Europe' - door afkomst koningin van Schotland, door huwelijk koningin van Frankrijk en aanspraak makend op de Engelse troon - en beëindigde het, na een turbulent leven vol huwelijken, minnaars en een jarenlange gevangenschap, tenslotte op het schavot. Ze werd onthoofd.
Lang geleden heb ik een biografie van haar gelezen waaruit één passage me sterk is bijgebleven. Mary Stuart zat gevangen in kasteel Loch Leven, heel sfeervol gelegen op een klein eilandje in één van de Schotse meren, waaruit ze, dankzij de list van een page, wist te ontsnappen, midden in de nacht, in een roeibootje, terwijl de slotbeheerder sliep. Hoe romantisch! Het was heel stil, zo fantaseerde ik er op eigen kracht bij, je hoorde enkel het zacht plonzen van de roeiriemen in het water. Het was een beetje nevelig, dunne slierten boven het wateroppervlak, de maan scheen helder, op de oever wachtten haar getrouwen met paarden...
En toen we een paar jaar geleden door Schotland trokken, wilde ik persé deze plek bezoeken.
Loch Leven ligt enkele tientallen kilometers ten noorden van Edinburgh, in een vrij vlakke omgeving, niet het mooiste deel van Schotland. Maar toen we met de streekbus het bijbehorende plaatsje Kinross binnenreden, zagen we het meer liggen, met het eilandje, waarop, halfverborgen tussen struiken en bomen, een ruïne stond, een verweerde toren en wat muurresten.
De volgende dag gingen we erheen. De man die ons er in een motorbootje heenvoer, droeg een feloranje regenpak dat vloekte bij zijn paarse gelaatskleur. 's Avonds zagen we hem in de kroeg terug.
Het was een sombere plek. De toren die nog redelijk intact was, kon je beklimmen maar het was zo'n middeleeuwse verdedigingstoren, met een paar smalle spleetvenstertjes waardoor nauwelijks licht binnen kwam. Het rook er nat en muf, het was er koud.
Buiten kon je aan de fundamenten zien hoe het kasteel er oorspronkelijk had uitgezien. We liepen er rond met de capuchon tot boven de ogen. De handen diep in de zakken en probeerden ons voor te stellen hoe Mary Stuart hier, meer dan vier eeuwen geleden, ook had rondgelopen, zinnend op een manier om te ontsnappen. Het regende nu zo hard dat je het dorp op de oever niet eens meer kon zien.
's avonds gingen we de dorpskroeg in. Een gezellig kroegje. We hadden gelijk aanspraak, kregen van verschillende kanten Guiness aangeboden en toen het om elf uur sluitingstijd was, deed de kroegbaas de deur op slot, draaide het licht wat lager en ging gewoon verder met tappen.
Een ontstellend dikke vrouw, zo immens van omvang dat ze voor lapje stof ongetwijfeld naar een gordijnenwinkel moest, het was ook typisch gordijnen stof wat ze aanhad, ging achter een klein orgeltje zitten en begon Schotse liedjes te spelen. Iedereen zong mee, wij ook, hoewel we tekst noch melodie kenden.
Verder herinner ik me aleen nog dat toen deze dikke dame naar de wc ging, ze in enen terugkwam met een ander dikke dame die we de hele avond nog niet hadden gezien. We verbaasden ons daar hevig over en kwamen tot de conclusie dat deze tweede dame al die tijd op de wc opgesloten had gezeten.
|