De buurt werd gerenoveerd, zag ze, toen ze er een keer vanaf het station langs wandelde maar juist het straatje waar zij had gewoond, was verdwenen. Alleen de twee hoekhuizen stonden er nog. In het ene woonde vroeger een kruidenier, in het andere een sigarenhandelaar. Bij de laatste kocht haar vader iedere week twee sigaren, eentje voor de zaterdagavond en eentje voor de zondag. De geur van een brandende sigaar gaf haar nog altijd een feestelijk gevoel.
Meer dan dertig jaar was ze hier niet meer geweest. Af en toe kwam ze nog in de stad om haar moeder op te zoeken maar die was allang verhuisd naar een bejaardentehuis, ergens in en nieuwbouwwijk.
Zestig jaar geleden woonden haar ouders hier met vijf kinderen en een halfinvalide grootmoeder in een benedenhuis - twee kleine kamertjes en een keukentje. Achter was het plaatsje met 'het huuske'.
In het bovenhuis woonde ene vrouw Rouwerda die, als iets haar niet aanstond, een rondedans om de tafel maakte. Dan ging beneden de plafondlamp slingeren waardoor het kousje kapot ging. Het was daarom zaak haar te vriend te houden. Vrouw Rouwerda had een hekel aan mensen met een bril en aan mensen met rood haar.
Nu droeg niemand in het straatje een bril, ook niet de buurvrouw van twee deuren verderop die je pas herkende als je op een meter voor haar stond maar er woonde wel een meisje met krullen, zo fel oranje als de ondergaande zon. Ze werd Rooie Zus genoemd.
En wanneer vrouw Rouwerda haar zag, riep ze, zo hard ze kon: "Verbrand toch rooie! Verbrand toch rooie!"
Ze riep het al zo lang en zo vaak dat niemand er nog op lette - tot de verwensing werkelijkheid werd. Er brak brand uit in het huis waar Rooie Zus als dienstmeisje werkte, ze kon niet meer wegkomen en was in rook gestikt.
Iedereen realiseerde zich ineens wat vrouw Rouwerda steeds had geroepen en lange tijd werd ze een beetje gemeden.
Zelf was ze in die tijd nog maar een klein meisje maar ze wist het zich nog goed te herinneren. De moeder van Rooie Zus had haar vlak voor de begrafenis binnen geroepen om haar naar het dode meisje te laten kijken - waar haar eigen moeder naderhand woedend om was.
Ze had er heus geen trauma aan overgehouden maar toen ze verder liep, over het smalle bruggetje, in de richting van de kerk, drong het tot haar door dat mensen met rood haar nog altijd iets onheilspellends over zich hadden, naar haar gevoel.
|